Deze maand is de brief van het UMC Utrecht precies een jaar oud; de familiebrief waar in staat dat ‘een familielid van u een hartspierziekte heeft waarbij de hartspier verdikt is.’ Dat klopt, mijn vader is drager van het HCM-gen, en daar kun je een verdikte hartspier van krijgen. Een van zijn broers had wat kloppingen en liet het onderzoeken en zo kwam bij de generatie van mijn vader aan het licht dat dit gen in de familie huist.
Op zich is er niks aan de hand. Je kunt het maar weten, zei mijn vader. Dan kan een cardioloog erop letten. Dat is wel zo, dacht ik, maar meteen kreeg ik ook een brief van zes kantjes in mijn hand gedrukt, met het verzoek dit ook te gaan onderzoeken. En ik hou niet van onderzoeken. Ik hou niet van medische toestanden, van artsen, van wachtkamers, van bevindingen.
Dus ik heb die brief een jaar laten liggen. In die tijd is er met mij niks gebeurd, wel heb ik heel vaak het ziekenhuis van binnen gezien, met mijn vriendin samen. Dat was wel even genoeg. Nu is dat gelukkig in een iets kalmer vaarwater beland, het ritme van nazorginfusen is zo dat ze er weer van alles naast kan doen, en dus voelde ik ook ruimte om maar eens naar de huisarts te gaan, die me met die brief kan doorverwijzen.
Ik hou niet van doorverwijzen, ik hou niet van de gespeelde begripvolle blik van een arts die iedere dag tientallen mensen aan ziet schuiven, met de taak ze beter te maken. Is het ook de taak van de medische wereld om mensen zoals ik bang te maken? vroeg ik me steeds af, in een jaar waarin ik erg bang ben geweest.
Maar ik ging naar de huisarts, met die brief, gewoon doen. Ik had het formulier (het vierde A4-tje) al ingevuld. Ik nam me voor zo min mogelijk te zeggen. Geen gezelligheid. Zet die stempel, ik zoek het verder wel uit. In de wachtkamer verwachtte ik allemaal zieke mensen, de meesten zouden nooit meer beter worden, maar er was die ochtend niemand. Niemand was ziek, mooi. Alleen ik, dacht ik. Wat als ik dat gen heb? Wat ga ik doen als ik weet dat ik dat gen heb?
Voel ik mijn hart anders kloppen als blijkt dat ik dat gen heb? Waarschijnlijk wel. Durf ik nog te voetballen met die vreselijk grote hartspier. Gevaarlijk groot. Staat op knappen. Kan ik nog gewoon een leuk verhaal schrijven, of kan ik alleen nog maar irritante medische verhalen produceren? In de lege wachtkamer ging dat allemaal door mijn hoofd. Dat is wat huisartsen, medici en ziekenhuizen met je doen. Ze maken je straks beter, eerst maken ze je gek. Of doe ik dat zelf?
Dus ik sprak de huisarts, kreeg een verwijsstempel, stuurde het formulier op. Afwachten maar. Later die dag bekeek ik de tweede verwijzing die bij mijn papieren ligt. Twee verstandskiezen moeten eruit, de tandarts benadrukt dat al jaren en heeft ook een verwijzing gemaakt. Dat komt nog wel. Eerst dit.