Vanuit de kroeg kon je door de tent heen naar buiten kijken, waar een band speelde op een groot podium voor het stadhuis. Door dat beeld slingerde een enorme wijwaterkwast, die alle mensen op het plein zegende, en sierlijk danste op de muziek. Een vrouw klom op de bar, ze droeg een roze broek en gevaarlijk gladde schoenen, ze hield zich met één hand vast aan een metalen buis. Het liedje leek Duits. Het ging over ‘dich’, over de ander die in veel liedjes aangesproken wordt. Ik wist over wie het liedje ging. In de kroeg en op het plein, en eigenlijk in ieder straatje dat we die dagen samen inliepen kwamen we bekende tegen, oude vrienden, nieuwe vrienden, mensen die ik tien jaar niet gezien heb en mensen die ik gister ook al sprak, maar nu totaal anders verkleed. En nu zongen duizenden mensen op het klein over haar en hoefde ik haar alleen maar even aan te kijken. De klok tikte verder, de tijd is de meest ongrijpbare factor bij dit feest want opeens is het alweer zondagavond zoals nu, dan ben je over de helft en de volgende ochtend kunnen er al wat kleren in de tas, en een volgend moment zijn we weer een jaar verder en staan we weer hier tussen deze mensen. De zanger zong over dich, iedereen op het plein heeft een eigen dich, een liefde, een kind, een ouder, het lied ging over liefde en verbondenheid, het was de afsluiting van het optreden waarna er een dj kwam en wij het plein verlieten op zoek naar een kroegje met oude liedjes. Mijn dich was toen al naar ons zoontje, we hadden een oppas bij onze zoon, en die moest afgelost. En ik had deze avond een vriend over die het lied ook begreep en met wie ik in een klein kroegje belandde waar de muziek weer van ons was en werkelijk iedereen goeie zin had. Het voordeel van dit café: het is zo klein dat je vanzelf met iedereen contact hebt, en om contact draait dit feest. Er was een man die zijn vriend ervan overtuigd had dat Carnaval vieren ook heel goed een feest voor homo’s kan zijn, er was een muzikant die ik al jaren ken die zijn twee reuzen van zonen meegenomen had, er was een vrouw die zich druk maakte over een andere vrouw die iets onaardigs had gezegd waarop ik zei: Zij moet niet onaardig zijn, maar jij moet niet meer boos zijn, en ze danste verder de kroeg door, en er was een man die een boek geschreven had. Dat klonk bekend. Vanaf dat lied op het plein naar de andere wereld en steeds met dich in mijn hoofd en de tranen op mijn wangen, die alleen die ene vriend begreep. Toen ik terug naar dich ging en van hem afscheid nam keken we elkaar in de ogen tot het glinsteren van die nacht vertroebelde, en toen was ik weg. Dich bis alles.

janvanmersbergen