Al sinds het eerste bezoek aan het ziekenhuis in Amsterdam West, in mei vorig jaar, is er één vaste waarde op die plek: een fiets.
Hij staat in de fietsenstalling onder het ziekenhuis, waar een schuin aflopend paadje je naartoe brengt. Er is een hek dat altijd open staat, en precies daartegenaan: die fiets. Het is een damesfiets, goud en paars gespoten, erg opvallend. Het is een type fiets, met die kleuren, waarbij je een mandje met bloemen aan het stuur verwacht, maar dat ontbreekt. Hij staat op slot, maar alleen met een beugel door het voorwiel.
Iedere keer als we onze fietsen in de stalling zetten is deze fiets daar. Hij is achtergelaten, en dat voelt heel akelig. Er is blijkbaar iemand naar het ziekenhuis gekomen die niet op de fiets terug naar huis kon, of misschien helemaal niet meer terug naar huis kon.
Bij het zien van die achtergebleven fiets moet ik iedere keer denken aan de onbekende soldaat waarvoor op allerlei plekken monumenten opgetrokken zijn. In dit ziekenhuis zijn geen monumenten, alleen grote logge felkleurige beelden in de hal, een koperen hondje, en veel schilderijen aan de muren, meestal met vage afbeeldingen erop.
Inmiddels lopen er heel andere verpleegsters door de behandelkamer dan in de zomer, de oncoloog is vertrokken naar een ander ziekenhuis, de behandeling is aangepast, medicatie is anders, de operatie is achter de rug… Alles is anders, alleen die fiets is er nog.
Wij gaan die fiets alle ziekenhuisbezoeken op deze plek zien. Wij gaan die fiets overleven; op een gegeven moment zien we hem niet meer, dan zijn we hier weer weg. Die fiets blijft een baken, en een herinnering. Mochten we nog een keer terug gaan, straks, dan kijk ik uit naar die fiets.