Mijn jongste zoon (acht jaar) zei tegen zijn zus, die in de keuken een ei aan het bakken was, dat hij op school altijd precies kan zien wie zijn brood heeft gesmeerd, want zijn mama snijdt het zo (hij hield zijn hand als een mes diagonaal boven het broodje dat zijn zusje al op haar bordje had klaargelegd en maakte een zaagbeweging) en zijn papa snijdt het zo (hij hield zijn hand precies haaks op het brood, over de korte zijde).
Eerder die week was hij zijn handschoenen kwijt. Het was de ochtend na zijn freerunnen dat in de winter binnen plaatsvindt, in de gymzaal van een basisschool vlakbij de Sloterplas. We dachten na. Hij had ze nog aan toen we erheen gingen, maar toen we thuiskwamen misschien niet meer. In de drukke tram op de terugweg – het was erg slecht weer die dag, regen, kou – stond hij bij het raam net achter het hokje van de conducteur en had hij een vinger in zijn mond en ik zei hem dat hij dat niet moest doen want trams zijn erg vies, zeker de deuren en knoppen en stangen. Dus toen had hij die handschoenen niet aan. Hij had ze laten liggen bij die school.
De volgende ochtend belde ik de school. Ik kreeg eerst een automatisch antwoord, een robotachtige vrouw zei dat ik een moment geduld moest hebben, daarna een muziekje. Toen werd de verbinding verbroken. Ik gaf het nog niet op, belde nogmaals, en kreeg een vrouw aan de lijn. Ik vroeg haar of de gymzaal die ochtend open was en ik daar kon kijken of de handschoenen er waren. Dat kon, zei ze. Je kunt niet in de gymzaal want daar is les, maar wel in het halletje.
Dus ik fietste over de Calandlaan naar de school, zag vanuit de verte al de orange-witte pion die altijd tussen de deur en het kozijn staan om hem open te houden. Ik stapte over het zanderige schoolplein naar de hal, waar een man op een krukje zat, er stond een kindje naast hem. De man zei me gedag. Ik vroeg hem of ik even kon kijken, de handschoenen van mijn zoontje liggen misschien hier in de kleedkamer. De man keek om zich heen, maakte een wijds gebaar, en zei: Er ligt genoeg. Dat klopte; er stonden een heleboel gymschoenen in een glazen vitrine, en op de vloer zeker vijf manden met sokken, broekjes en shirtjes.
Er waren kinderen in de gymzaal, hoorde ik. De man zei dat zijn klas aan het gymmen was, in de kleedkamer was niemand. Toen ik de betegelde ruimte binnenkwam zag ik een van mijn zoontjes groene handschoenen al liggen, aan de andere kant van de kleedkamer dan waar hij de dag ervoor zat. Ik had de linker, maar waar was die andere? Ik zocht. De bankjes, de vloer, de spullen van de kinderen die in de gymzaal waren. Toen zag ik hem, achter een schoen.
Met de handschoenen in mijn hand liep ik terug naar het halletje. Bingo, zei ik tegen de docent. Hij stak zijn duim op. Het kindje naast hem, waar hij een heel gesprek mee voerde, was zichtbaar blij.
Dus die zaterdagochtend, na het ei dat zijn zusje at aan tafel, keek mijn zoontje toe hoe zijn mama de handschoenen met een koordje door de mouwen van zijn jas maakte, en toen was alles in orde. Hij had een grote jas, en het koordje met de handschoenen leek op een kleuterjas die veel te groot was, met kolenschoppen eraan. Zo’n koordje is eigenlijk voor kleuters, maar dat vond hij niet erg.