De behandelkamer van het ziekenhuis kijkt uit op een bouwplaats. Inmiddels is de bovenste verdieping bereikt en zijn alle wanden van glas. Zeven verdiepingen, ongeveer twintig bij twintig, een enorm gebouw dat in een half jaar heel snel gegroeid is, want toen we hier voor de eerste chemo kwamen waren ze net bij de derde verdieping, waren alle betonnen palen waar het gebouw op steunt nog te zien, alles open en tochtig, de randen van de vloeren vergezeld van tijdelijke houten hekwerken, de bouwvakkers aan kabels gezekerd.
Nu net schoof er een bouwlift omhoog. Het lijkt een kleine lift, van hieraf gezien, maar er passen toch acht forse bouwvakkers in. De bouwlift is het enige aan de buitenkant dat nog duidt op bouwen, tussen het blinkende glas heeft iedere verdieping bij de lift een houten ingang, spaanplaat met een deur erin. De eerste bouwvakkers stapten naar binnen op de tweede, de rest ging hoger.
Een ziekenhuis tegenover de bouwplaats is ook voor de werklui bijzonder. Het ziekenhuis verandert niet, wel zijn er steeds andere patiƫnten. Een van de bouwvakkers zwaaide naar het ziekenhuis. Naar een verpleegster of naar een patiƫnt, dat weet ik niet. De man keek op deze vroege ochtend vriendelijk, hij zwaaide met een groot gebaar. Zijn blik, zijn houding, zijn vastberadenheid. Hij zei niet alleen even goedemorgen, hij wenste iemand sterkte. Het was een hart onder de riem.
Die gebouwen naast elkaar, met daar vlaklangs de snelweg die helemaal om Amsterdam heen draait, hebben op deze manier nu al een verbond gesloten, door het kleine beetje contact dat die ochtend zichtbaar was, en in de lucht bleef hangen nog lang nadat de lift verder omhoog was gegaan en de mannen aan het werk gingen. De kabels en musketonhaken hebben ze bijna niet meer nodig, alleen bij het platform van de lift is er een klein stapje over een afgrond. Aan de overkant werpen mensen hun ankers uit, daar is veel sterkte nodig. Deze mensen begrijpen dat.