In de centrale hal van het ziekenhuis staan vrijwilligers die goedemorgen zeggen, is een balie, kun je bloed laten prikken, kun je medicatie ophalen bij de apotheek, staat een klein bronzen hondje en er zijn wc’s. Er zit een glazen dak op grote hoge ruimte, als het regent hoor je het tikken. Aan weerskanten van de hal zijn galerijen die je naar de verschillende vleugels van het ziekenhuis leiden. Wij zaten bij de apotheek te wachten, op de galerie verschenen twee cliniclowns. Het was een van de moeilijkste momenten van een halfjaar met zo’n veertig ziekenhuisbezoeken.
Allereerst duurt de apotheek altijd lang. Mijn vriendin had een nummertje getrokken, we zaten op de stoeltjes, af en toe klonk er een ping. Nu krijgen kankerpatiënten voorrang, en dat is soms vervelend voor mensen die het idee hebben daar al langer te zitten en menen recht te hebben op hun beurt. Het is dus zaak aardig te zijn en soms uit te leggen waarom je voor mag. Zo is het georganiseerd.
Dat hoefde die dag niet. Er zaten zo’n vijftien mensen te wachten, redelijk gelaten. Toen viel er opeens een rode clownsneus op de vloer. Hoog boven de balies van de apotheek bogen twee cliniclowns zich over de reling. Een man en een vrouw. Grote stropdassen, gestreepte hemden, hun flapschoenen konden we niet zien. De man riep met een hoge cliniclownstem: Je moet hem wel teruggooien!
De hal veranderde, de stem was schel. De vrouwelijke cliniclown gierde het uit van het lachen, verder was de hal ijzig stil. Ik keek naar het bord, mijn vriendin was nog niet aan de beurt, nog twee mensen voor haar. Ping. Een Surinaamse vrouw stond op. De cliniclowns reageerden direct: Ja, ze gaat hem teruggooien. Maar dat deed de vrouw wijselijk niet. Negeren is de beste tactiek.
Iedereen zit bij de apotheek om een reden, omdat je medicijnen nodig hebt, omdat je ziek bent. Iedereen wacht, probeert de tijd te verdrijven. Het kan goed zijn dat kinderen die in het ziekenhuis lange dagen moeten door zien te komen even wat afleiding hebben aan deze cliniclowns, ongevraagd in de hal van het grote ziekenhuis allerlei volwassen mensen je cliniclownschap voor de voeten gooien roept niet noodzakelijkerwijs bij alle wachtenden direct een glimlach op.
Wij hadden ook iets anders aan ons hoofd. Na de medicijnenstrip, een lange sliert die van het personeel van de apotheek veel tijd vraagt, zouden we koffie gaan drinken, dat doen we vaak. Even zitten en bespreken wat er nu weer gebeurd is, even bezinnen en herstellen. Iedere afspraak vraagt herstel. Zonder fopneus. Dus we keken voor ons uit, er klonk weer een ping, niemand pakte de cliniclownsneus op, de cliniclowns riepen weer iets, en toen keek de man die verderop op ons bankje zat, twee lege stoelen tussen ons, omhoog. Hij keek kort, met een schuin hoofd, met één oog. De cliniclowns hadden hem zien kijken.
Toen keek de man naar de vloer en zei op trage maar niet minder dreigende toon, voor ons nog net verstaanbaar: Kom niet naar beneden.
De rode neus lag op de vloer tussen de bankjes. De cliniclowns zeiden niks meer, een van hen schudde met één arm. De man op ons bankje bleef naar de tegelvloer kijken. Ping.