Iets wat al erg lang een vaste waarde is: het samenkomen van schrijvers in ons Amsterdamse stamcafé. Al sinds 2006 ongeveer, en daarmee is de Laatste Vrijdag bij mijn weten de langslopende maandelijkse schrijversborrel van het land – cijfers van andere landen zijn ons niet bekend.
Vorige week zaten we aan de bar op krukken, een aantal schrijvers moest staan, het was erg druk in de kroeg. De grote ronde tafel werd bezet gehouden door een groepje Italianen, de tafel bij het raam door verschillende tweetallen, wat hij bijna onmogelijk maakte die tafel te veroveren. Er zat niet één groep die in een keer opstapt, op zo’n moment wenkt het personeel dat ons begrijpt ons subtiel om als eerste op die tafel te kunnen duiken. Steeds gingen er twee mensen weg, kwamen er twee anderen bij. Dus hingen we aan de bar, en in het hoekje bij de bar.
Een van de schrijvers had een vriendin meegenomen, een psycholoog. Toen mannen die doorgaans erg happig zijn op nieuw volk haar allemaal gesproken hadden kreeg ik de kans haar te vertellen dat mijn dochter psychologie wil gaan studeren. Dat gesprek werd al gauw weer overgenomen door een uitgever die twijfelde of er wel een nieuwjaarsborrel moest komen. Iedereen drukte hem op het hart dat die borrel er zeker moest komen. Daarna ging het over een van de stamgasten die momenteel veel in Groningen verblijft, over een voetbaltoernooi tussen uitgeverijen dat ik wil organiseren, en over de perikelen rond het aanschaffen van een kat.
Ongemerkt deel je best wat met elkaar, na bijna twintig jaar samenkomen in een kroeg, daar kwamen we achter. Niet als oude mensen die herinneringen ophalen, gewoon als mensen die veel meegemaakt hebben. De vorige kroegavond stond in het teken van het overlijden van een journalist. We zochten foto’s op van ons schrijversgroepje waar de journalist ook op te zien was, want hij had de neiging iedere keer als er een Indiër met zo’n polaroid kwam om ons vast te leggen, stiekem bij het groepje te gaan staan.
Nu is dit geen kroeg waar we lang in het verleden blijven hangen, het bleef bij wat kiekjes bekijken en inderdaad vonden we de journalist een aantal keer terug. Zoals dat met schrijven gaat zijn er vooral veel plannen, en niet alleen zijn dat nieuwe boeken. Voor eenieder van ons is het sprokkelen. De een ging weer lesgeven aan de schrijversvakschool, een uitgever zou ergens komend jaar een boek publiceren van een Irakees die ik begeleid heb, een kunstenaar was bezig met een expositie in een pop-up galerie in Slotervaart, een schrijver werkt op vrijdag in een winkel waar ze filmposters verkopen, een andere schrijver was verdacht stil dus hij was echt een beetje ziek, iets wat hij via de app al gemeld had.
Dat doe jij met uitgevers, zei iemand tegen me, sprokkelen. Op een dusdanige toon dat iedereen het kon horen, als statement. Het was echter een man die weinig weet van de uitgeefwereld, dus niemand reageerde. Het sprokkelen van uitgevers wordt me soms voorgelegd omdat ik bij veel verschillende uitgevers boeken heb gepubliceerd, maar vrijwel altijd gaat dit voorbij aan de achterliggende redenen waarom die boeken bij die uitgeverij verschijnen. Er zijn boeken die ik volledig vanuit mezelf graag wil schrijven: romans. Er zijn boeken die ontstaan vanuit een vraag vanuit uitgeverijen.
Na mijn debuut – toen Meulenhoff leegliep en ik mijn redacteur volgde naar een nieuwe uitgeverij omdat ik werkelijk niet wist wie ik anders mijn tweede roman moest laten lezen – verschenen al mijn romans bij dezelfde uitgever. Ander werk verscheen na een vraag: Heb jij zin om een boek te schrijven over Carnaval? Wil jij een persoonlijk boek schrijven over iemand die je bewondert? Je schreef dat je wel eens wilt proberen een thriller te schrijven, mag ik dat lezen? Een boek schrijven bij en filmscript? Samen met een illustrator een Gouden boekje? Een boekje over schrijven? Een lesboek over thrillers? Heel vaak heb ik zin om die boeken te maken, en zeg ik ja. Meestal verdien ik er wat geld mee, dus die boeken komen er ook.
Aan de bar had ik geen zin dat allemaal uit te leggen. De man die had staan roepen over het sprokkelen van uitgevers ging voorbij aan hoe moeilijk ik de overstap naar een andere uitgever vond, iets wat alle anderen wel begrepen. Die gek snapt niet dat zoiets doodeng is, zei een schrijfvriendin, je uitgeverij zeggen dat je weg gaat. De man bleef bij ons groepje schrijvers staan. Niemand gaf hem een drankje. Dat was de positie waar hij zich na flink wat jaren roepen om het roepen in gemanoeuvreerd had. Af en toe keken we hem wel vriendelijk aan. Verder zei hij niet veel meer.
De kroegavond hobbel voort. Sinds ik geen alcohol meer drink schaft de kroeg wekelijks een flinke voorraad nul punt nul aan, en dat kwam goed uit want naast een van de vaste gasten, een man die voor televisie werkt en veel optredens doet, dronk ook de schrijfster die de psycholoog had meegenomen alleen alcoholvrij. Een paar jaar terug stonden er een stuk over vier fles alcoholvrij te verstoffen onderin de koeling, tegenwoordig kopen ze complete kratten in. De sprokkelinkoop is massa geworden.
De terugweg was koud. Ik had gelukkig handschoenen bij me. Ik kwam langs het café waar ik zes jaar vertelavonden heb georganiseerd. Het was er nog steeds erg druk. Eerder die avond was ik even naar binnen gestapt, om te zeggen dat ik de avonden mis en om te horen dat zij de avonden ook missen. Een dj bouwde zijn set op, de muziek stond al redelijk hard. Na vijf minuten kletsen voelde ik aan mijn stem dat ik over de muziek heen moest praten. Daar hebben we in het stamcafé geen last van, daar is heel soms muziek te ontrafelen, en meestal op een dusdanig volume dat het bijna een quiz is: welk liedje is dit?
Bij de spoorlijn waar ik onderdoor rij op weg naar huis stond een man met zijn fiets. Het was een zwerver die statiegeldblikjes of -flesjes zoekt. Ik spreek hem soms, als daar de ruimte voor is. Nu was het echt koud, en ik vroeg hem of hij een plekkie had voor die nacht. Hij zei dat hij het beste in beweging kon blijven. Daar maakte ik uit op dat hij geen slaapplek had, behalve zijn tent die onder het viaduct bij de volgende metrohalte staat. Daar slaapt hij overdag, als het iets minder koud is.
Ik zei hem dat er bij de avondwinkel verderop altijd blikjes liggen. Bij de parkeerplekken. Dat wist hij, maar daar staan tot sluitingstijd auto’s langs de straat, sommigen met de koplampen aan, vaak met mensen erin die wachten tot een van hen die erop uitgestuurd is om wat te eten of drinken te halen weer terug is. Dat sprokkelt niet relaxed, zei hij.
Daar hadden we het net over, zei ik. Vanavond.
Over blikkies? vroeg hij.
Nee, over sprokkelen.