Ik las Het archief van verloren kinderen van Valeria Luiselli (vertaling: Molly van Gelder en Nicolette Hoekmeijer). De roman is alweer zes jaar oud. Toen het boek verscheen was ik al geïnteresseerd maar ook huiverig. Ik wilde weten of dit werkelijk de nieuwe baanbrekende klassieker was waar de New York Times al vrij snel van sprak, of ik net als veel Nederlandse recensenten de roman zo zou ophemelen. Toch las ik het boek toen niet, ik bleef huiverig voor de constructie: het leek me een ideeënroman waarin de personages vlak zouden blijven omdat alles aan een kapstok van grote wereldlijke problematiek opgehangen zou worden, met een verteller die afstandelijk en rationeel zou blijven – dat maakte ik op uit een fragment. Toen ik het boek vorige week in een schattig koffiehuis zag staan waar ze naast koffie tweedehands boeken verkochten (voor 3,50, kinderboeken gratis) besloot ik het mee te nemen. De barman glimlachte alleen toen ik hem op de titel wees en vroeg: ‘Mag ik dit kinderboek meenemen?’

In ieder geval: ik had het boek in huis, begon te lezen en liep na een mooie opening met goeie verteltoon tegen een aantal punten aan die ik gezien het fragment al verwachtte: de roman is bedacht, de verteller is vervelend en rationeel, tevens binnen haar gezin apathisch, de andere personages blijven op afstand en vooral zie ik heel weinig voor me van wat er gebeurt omdat alles me verteld wordt, met minimale beelden. Het boek bestaat uit veel vertellen, weinig laten zien – het oude Show, don’t tell is aan Luiselli voorbijgegaan. Nu ligt mijn voorkeur bij beeldend proza dat me meeneemt, en toch kan ik romans waarin werkelijk alles verteld wordt tegenwoordig goed hebben. Beste voorbeeld: Een klein leven. Dat is ergens ook een volledig uitgekauwde rationele vertelling, maar wel uitzoneerlijk innemend. Alles wat door Hanya Yanagihara verteld wordt voegt iets toe.

In Het archief van verloren kinderen vertelt de ik-persoon, een vrouw in een gammel huwelijk, over haar samengestelde gezin met zeer veel afstand. Haar man is haar man, naamloos. De kinderen zijn het meisje (haar dochter) en de jongen (zijn zoon). Ze denkt meer na over het gezin dan dat ze moeder is in dat gezin, en dat maakt mij als lezer en vader helemaal krankzinnig. Ik begrijp dat deze vrouw iets wil – voor haar werk legt ze geluidsopnames vast en besluit zich toe te leggen op de stemmen van migrantenkinderen, ik begrijp niet dat Luiselli de problemen die deze verteller heeft met het invullen van de verschillende rollen die zij op zich kan nemen universeel probeert te maken. Het particuliere van deze vrouw moet staan voor wereldproblematiek, en dat staat het niet. In beginsel al. Het naamloze van haar gezinsleden staat natuurlijk voor het naamloze dat veel migranten treft, ook dat is tegelijk een schrijnende constructie. Het zijn háár kinderen, ze hébben een naam, maar ze houdt zichzelf en de lezer voor dat ze geen naam hebben. Dat vind ik psychotisch.

Als ze bijvoorbeeld vertelt: ‘Ik kruip in bed tegen de bezweette rug van mijn man, maar hoor nog steeds de echo’s van die andere kinderen, ergens,’ dan begrijp ik dat ze emotioneel betrokken is bij het leed van migrantenkinderen. Bij haar eigen man is ze echter vrijwel niet betrokken, dat schetste ze in de opening al, dat was slim, maar het verhaal van het gezin is daardoor erg vlak en de gezinsleden zijn figuranten en hun reis in de auto naar het zuiden slechts een onderdeel van het decor, bijna als het geluidsdecor dat zij zelf op wil nemen. Die afstand maakt voor mij de roman tot een vreemd kunstproject.

Dat rationele kondigt zich in het begin al aan: ‘De woorden van kinderen bieden, in zekere zin, ontsnappingsroutes uit gezinsdrama’s, door ons mee te voeren in hun merkwaardige heldere onderwereld, waar we veilig zijn voor onze kleinburgerlijke catastrofes.’ Dat is een vlotte doordachte zin, maar ook vooral een overdenking die mij als lezer van deze verteller wegduwt. Ik weet dat deze vrouw haar kinderen op de achterbank van de auto hoort jengelen, door het neerbuigende gebruik van kleinburgerlijkheid, waar het gezinsleven grotendeels uit bestaat, ga ik niet mee in haar gedachten. Ik heb eerder medelijden met de kinderen en de rollen die deze mensen vervullen. Een moeder die geen moeder is maar een antropoloog met geluidsopnameapparatuur, dan ben ik al bijna vertrokken.

Laatst schreef ik een stukje over de geluiden waarmee vogels communiceren. Zwanen. Ook merels doen dat, alle vogels. Al die vogels zijn vooral ouders. Dat waren de geluiden die ik tijdens het lezen van Het archief van verloren kinderen constant hoorde. Niet de bedachte geluiden die de verteller vast zou kunnen leggen op band of in een archiefdoos zou kunnen stoppen, ik hoorde vogels geluide maken, communiceren, een band met elkaar hebben. Luiselli laat haar vogeltjes niet tegen elkaar piepen, de geluiden tetteren rond in de echobak van haar eigen hoofd, opgetuigd met wereldleed.

Het is genoemd: de grote problemen van de wereld, van mensen die zich verplaatsen, vroeger en nu. Groot drama. Deze verteller trekt zich het lot van migrantenkinderen enorm aan, vermiste kinderen, bijna als tegenpool. Ze blijft als ik-verteller benoemen wat er gebeurd is, overdenkt het en raakt verstrikt in deze problemen van ongekend formaat, vanzelfsprekend. ‘Ik werp een blik op onze kinderen, slapend op de achterbank. Ik hoor ze ademen en vraag me van alles af.’ Daar gaat ze weer, haar kinderen hebben nog niet volledig uitgeademd en ze schiet weer in gedachten. Je zou wensen dat deze vrouw niet zou proberen boven het geluid van de ronkende motor uit de adem van haar kinderen te horen (onmogelijk), maar dat ze de auto stil zouden zetten, uit zouden stappen en de hele toestand eens zouden herbezien. De normen van een gezin terugbrengen.

Voor de duidelijkheid: deze twee volwassenen slepen hun kinderen zelf wekenlang mee op reis, de achterbank wordt hun thuis omdat man en vrouw allebei opgaan in het vastleggen van geluiden van enerzijds Apache-indianen en anderzijds verloren Mexicaanse kinderen, zonder verantwoordelijkheid te nemen voor de problemen die ze zelf in gang hebben gezet. Wat ze ook ontdekken, als lezer ga je denken: vergeet de grote wereld, richt eerst je eigen kleine wereldje in. Als de verteller een splinter ontdekt in de voet van het meisje is er even fysiek contact, voelt haar hiel zacht, maar moet ze nog in dezelfde zin denken ‘aan de voeten van die ontheemde jongen die door het meisje op het rangeerterrein werden verzorgd.’

Dit personage loopt rond met een hoofd dat de wereld wil verbeteren, maar voor haar eigen kinderen zorgen lukt haar niet – dat is voor mij een verhaalopzet die onoverkomelijk is. Ik begrijp dat wat Luiselli aansnijdt belangrijk is, dat ligt er dan ook behoorlijk dik bovenop. Het opvoeren van overlijdensaktes van jonge migranten geeft een beeld en is indrukwekkend, het is ook het schuiven van ratio en gevoel: deze verteller is zo rationeel dat ze alleen in staat is een archief samen te stellen dat lezers emotioneel betrokken zou moeten maken bij wereldproblematiek, maar haar eigen ratio heeft mij al lang weggerukt bij de mensen om haar heen waar ze vergeet voor te zorgen. Met hen heb ik echt te doen.

Een groot citaat op de achterflap springt me nog steeds in het oog: ‘Stel nou dat jij en papa er niet meer waren en wij aan ons lot waren overgelaten. Hoe zou het dan gaan?’ Die arme kinderen. Ze zijn al aan hun lot overgelaten. Ze moeten dit soort vragen stellen omdat dit de enige manier is om contact met hun moeder te kunnen krijgen. Ze moeten zich een voorstelling maken van hoe het is een migrant te zijn want alleen dan staat hun moeder voor ze op. Het is schrijnend, maar niet op een manier die mij bevalt, dat heeft u al door.

Lichtpuntje? Gelukkig wel. Aan het einde van het boek een hoofdstuk dat Echo Canyon heet (weer die geluiden) en dat 23 pagina’s lang bestaat uit één enkele zin en waarin de verteller steeds wisselt en in ieder geval probeert iets van de omgeving op te pikken, al zijn dat nog steeds niet de geluiden van naasten: ‘…en ik probeerde te luisteren, maar ik kon niets anders horen dan het bloed dat door mijn hart pompte, en ik dacht hart, luister, hart, wees stil en probeer te luisteren naar de stemmen en probeer ze te volgen…’ Die poging is aandoenlijk omdat het denken hier vergezeld wordt door beelden die ratio verdringen. Dit hoofdstuk, in een lange vormelijke kunstacademie-zin, is wel invoelbaar en maakt de verteller even een beetje menselijk.

«

janvanmersbergen