De zwanen in onze buurt hebben kleintjes. Ze zijn een week oud. Ik fietste naar school en bij de sloot waar het water een iets hoger peil heeft dan de sloot die langs ons huis woont (het is een polder en het water wordt in stapjes steeds hoger gepompt), zag ik twee mensen naar het water staan kijken. Meestal is er dan iets aan de hand. Het is heel prettig in een wijk te wonen waar er al iets aan de hand is als twee mensen naar water staan te kijken.
Ze keken dus naar die vader- en moederzwaan. Er dreven wat kuikentjes op het water, een grijze, eentje al wat witter, een smoezelige. Op de rug van een van de ouders zat een erg klein kuikentje. En een laatste kuiken zat op het witte plankje dat in de sloot tegen een houten dam is gelegd zodat watervogels eroverheen kunnen komen. Kleine watervogels kunnen daar moeite mee hebben.
Het zwaantje zat bovenop dat trapje. Het piepte steeds en de ouder met het broertje op de rug zwom steeds weg om hem te lokken, kwam weer terug als het te lang duurde, probeerde hem te helpen, maar het kuiken bleef heel relaxed op deze warme dag in de zon zitten bovenop dat talud van hout dat in het water stak.
Die geluiden, dat was het mooiste. De constante communicatie tussen deze leden van het gezin, want de kuikens die allemaal al aan de goede kant van de houten dam dreven piepten ook en die kregen te horen dat ze hun kop moesten houden, het ging nu even om die ene, daar boven. De ouders verdeelden de rollen: eentje bleef in de buurt, de ander zwom alvast door.
Ik was eigenlijk op weg naar school, dus ik fietste door. Ik ben nooit te laat bij school. Op de terugweg wilde ik mijn zoon en een vriendje die met ons meeging om die middag bij ons in de tuin te spelen de zwanenjongen laten zien, vooral die ene eigenwijze die niet naar de andere kant van de dam wilde springen. Die jongens vonden het leuk en wilden ook gaan kijken, maar toen we weer bij die sloot kwamen waren alle zwanen weg.