In de jaren zeventig woonde ik nog niet in het dorp van mijn tienerjaren, maar daar vlakbij in een ander dorp, met een heel andere sfeer. De familie van mijn moederskant woonde weer in het dorpje dat daartegenaan lag – Giessen. Een paar broers en de zus van mijn moeder, met hun gezinnen. Daar kwamen we vaak, vlakbij de HAK-fabriek. Kortweg: de HAK.
Vanaf doorgaande weg die langs deze dorpjes liep was er een klinkerweg die direct bij de poort van de HAK uitkwam. Daar reden de vrachtwagens met groentes naartoe, en later de vrachtwagens vol potjes en blikken groentes weer terug. Die weg was vrij breed en kende vier rijgoten, de banen waar de vrachtwagens de klinkers hadden doen verzakken.
Mijn opa woonde in een klein huisje achter de HAK. In de achtertuin rook het altijd naar gekookte groentes. Hij had een kelder waar de potjes van HAK op smalle plankjes stonden. Ieder jaar met kerst kreeg hij een kerstpakket van de fabriek.
In die achtertuin stond ook nog het oude varkenshok. Tot de jaren zestig hadden veel mensen een varken in de achtertuin. Aan het begin van de winter werd dat varken geslacht, ze aten er de hele winter van. Tot huisslacht werd verboden.
Een symbool van armoede, zo werd in die tijd een varken in de tuin gezien. En dat klopt ook wel want zo’n tien jaar later ging het de meeste mensen zo goed en waren er overal supermarkten waar goedkoop vlees te krijgen was, dat maakte een varken in de tuin overbodig.
Van het dorp waar ik tot mijn elfde woonde weet ik niet veel meer. We voetbalden vaak op een veldje naast de school, onder appelbomen. De lagereschoolvrienden van toen ken ik amper nog bij naam. Alleen de bijnaam Bloemkool, voor een jongen met witte krullen en ene vrij bol gezicht, staat me nog bij.
Toen we als gezin verhuisden naar Almkerk bedong ik dat ik me graag wilde aansluiten bij de voetbalclub. Dat wilde ik in het eerste dorp al, maar mijn ouders zagen dat niet zitten. Op een of andere manier stonden ze niet in het midden van die dorpsgemeenschap, waar de voetbalclub ook bij hoorde, maar aan de rand.
In Almkerk was voetballen de enige sport die je als jongen van eenvoudige komaf kon gaan doen. Tennis was voor de kakkers. Basketbal was in de sportbal – mooie sport, maar liever draafde ik over een grasveld. De voetbalclub bracht me bij het dorp. Tussen mijn elfde en negentiende was voetballen het sociale cement.
In deze tijd van het jaar denk ik altijd aan Koninginnedag en aan de bevrijdingsfeesten die in het dorp bescheiden gevierd werden. Een biertent, de optocht met versierde fietsen, wat muziek tegenover de school. Dat was het. Het was altijd ontzettend koud, zeker met de fietsenoptocht. Die begon vroeg.
Een fabriek waar ze groentes in potjes stoppen, een varken in de tuin, voetballen op gras, een versierde fietsenoptocht. Ik weet dat de tijd alles opeet, ik kan er alleen aan terugdenken.