De man in de rolstoel had moeite met het fietspad, dat omhoogliep. Hij bewoog zijn armen fel, maar de wielen gingen steeds trager, zwaarder. Het was niet voor een van de dijken die de buurt omringen, het was een stuk fietspad naar het tuincentrum toe.
De man had een hond bij zich. Een hulphond die netjes naast hem liep, maar op dit moment niet veel hulp kon of wilde bieden. Ik had het idee dat de hond de man wel zag zwoegen, maar heel goed op de hoogte was van zijn takenpakket. Sleepservice hoorde daar niet bij.
Ik haalde de man in, remde een beetje en draaide me een beetje schuin op mijn fiets. Gaat het? vroeg ik. De man zei dankjewel. Het ging wel. Het was alleen even een stukje volhouden. Oké, zei ik, en ik reed door naar het stoplicht. Daar stond ik een tijdje te wachten op groen, maar de man ging inmiddels zo langzaam dat hij me niet bijhaalde.
Verderop kwam ik de mevrouw tegen die ik maanden terug een keer sprak, ook nu had ze twee hondjes bij zich en liep ze bij hetzelfde plantsoentje, bij een bushalte. Hoe gaat het? vroeg ik. Ze wist nog precies dat we een gesprek hadden over ziek zijn, en ze gaf me gauw een update van de hele straat.
Ik hield het kort. Ik wilde naar de stad, gewoon even zitten in het stamcafé met de vaste gasten. Dus ik zei: Nou, tot de volgende keer. De weg naar de stad was donker en eentonig, zoals in een dorp de wegen zijn.