De weg naar de stad was donker. Alle lantaarns aan de Calandlaan waren gedoofd. Ik ging naar een optreden kijken, vrienden met een bandje moesten spelen. Lazy Sunday Dream, oftewel de Lazies. Het begon laat, de duisternis en de muziek en de sfeer wierpen me ver terug in de tijd, zelfs op zo’n manier dat ik op de terugweg, toen de lantaarns nog steeds niet brandden, daar heel langzaam fietste, gewoon omdat de nacht vertrouwd voelde. Wat ook vertrouwd voelde: de speling die in mijn voorwiel was geslopen. Ik had een bagagerekje op mijn fiets gezet, aan het stuur en op de vooras, en volgens mij waren de bouten iets losgeraakt. Dat gevoel liep door de hele avond.

Het bandje van mijn vrienden zag ik regelmatig spelen, zo’n vijfentwintig jaar geleden. Toen was ik half zo oud als nu. Dat was het eerste gegeven van deze tijdreis. Ik kende alle liedjes, ze zongen over een blues, over een dorpje in Frankrijk, over Moby Dick, over een man met een gekleurde stropdas, een man die in een hotel de bloemetjes buiten zet in een hotelkamer. En het publiek van toen was er nu ook, samen met een heleboel jonge mensen. Het was alsof ik op een schoolavond van mijn dochter stond. De muziek was hetzelfde, ik voelde me hetzelfde als toen, alleen de figuranten om me heen waren anders.

Toen zag ik een meisje met krullen die te midden van een groepje voornamelijk jongens stond, ze danste, ze lachte, ze flirtte met de jongens, ze dronk bier uit een flesje. Ze was precies mijn ex, die ik dertig jaar geleden leerde kennen, op zo’n zelfde zweterige avond. Ik zag al die jaren opeens weer voor me. De krankzinnige verliefdheid, mijn valkuilen die ik nu pas helder voor ogen heb, twee geboortes, een scheiding, twee maanden bij een vriend in huis, laat dat nou net de vriend zijn die deze avond gezongen had, en uiteindelijk helemaal geen contact meer. Ik had de bouten niet goed aangedraaid. Alles was wankel geworden en uiteindelijk in elkaar gestort.

De muziek denderde voort. Het was chaotisch, levendig, ze hadden er echt plezier in, en het was ontzettend leuk om die jongens weer even te spreken, buiten op de gracht die nog even bedompt was als toen. De jongelui dronken meer bier uit flesjes, de look-a-like was nu ook de koningin van het voorste deel van de bar, en ik wist zeker dat een van die jongens hetzelfde traject af ging leggen als ik. Maar welke? Ik wilde ze niet waarschuwen, dat zou erg vervelend zijn, ik wilde ze misschien wel een wijze raad meegeven, maar toen dacht ik dat zoiets nog vervelender zou zijn. Die jonge mensen hebben niks nodig, behalve het leven waar ze nu middenin staan, en voor haar geldt hetzelfde.

Ik moest nog naar huis, zeker een half uur fietsen helemaal naar de ringdijk, en ik wist dat mijn fiets wat gammel geworden was, maar pas thuis kon ik de bouten aandraaien, ringsleutel vijftien. Dus met de muziek nog toeterend in mijn oren fietste in behoedzaam door het donker en dacht ik aan die jonge mensen. De stad was zwart. Er is zo veel gebeurd de afgelopen dertig jaar, dat is niet zo maar terug te brengen tot een muziekje, een dansend meisje, een flesje bier, een paar bouten aan een fiets die ik aandraaide – die overigens echt losgeraakt waren.

Nu zat alles weer vast. Ik dacht dat mijn dochter deze avond ook leuk had gevonden, een beetje swingen op die ouwe muziek. Toen ik thuiskwam brandde het licht in haar kamer nog. Ik ben er weer, appte ik beneden op de bank. Cool, antwoordde ze. Ik hoorde weer de viool, die het volume flink opgedraaid had, ik hoorde de mandoline, ik zong het liedje mee over Port Sunlight, het dreigende verhaal over een stadje met een pub waar geen bier was, en er klonk een creaky sound, from six feet undergrond. De echo van mandoline die me vroeger al deed huiveren, deed dat nu ook, en ik knipte de lampen uit.

janvanmersbergen