Ik hou van regels in boeken waar vijftien woorden op staan. In ieder boek staan er wel een paar, maar je moet er wel naar zoeken, je moet er oog voor ontwikkelen. Lezen, en herkennen: dit zijn veertien woorden op deze regel, misschien wel vijftien. Dan tellen. Halverwege de regel zit je al op acht, negen. En vijftien woorden op een regel, dat is magisch. Zestien komt niet voor, overigens.
Dubbel spaties in een word-document pas ik altijd aan. Ook in manuscripten van anderen, die ik lees. Ik kan een spelfout goed hebben, een tikfoutje, daar heb ik een blinde vlek voor, maar een dubbele spatie ergens op een verder prachtige pagina, die zie ik direct. Die pas ik aan.
Soms wordt er in een boek een tab vergeten. Inspring. Dan begint de regel gewoon bij het begin, zonder dat er een nieuw hoofdstukje begint. Die inspring is zo mooi, als je het gebruikt. Er zijn boeken zonder inspring, alleen nieuwe regels, en dat is prima, maar als je inspring gebruikt, gebruik het dan consequent. Die ene niet-inspring verandert de hele tekst in een ondoordachte warboel.
Er zijn boeken zonder alinea’s en ook zonder inspring, zoals Turks fruit, of een roman van Albahari die ik me herinner maar waarvan ik niet op de titel kan komen, of het onlangs verschenen Zelfportret van Levé. Stevige blokken tekst zonder rustpunt, zonder pauze. De verteltoon is bepalend, die maakt dat jij als lezer helemaal geen zin hebt om te rusten. Stuwende woorden, als een waterval achter elkaar.
Een puntkomma kwam tot op heden niet in mijn boeken voor, en ik weet niet waarom. Ik weet niet waar een puntkomma voor is. Dubbele punt, oké. Een punt ook, en komma is ook prima als die niet het ritme uit de zin haalt, maar een puntkomma heb ik tot op heden altijd weten te vermijden. Tot nu, want in mijn nieuwe roman staan er 62. Doe eens gek!
Aanhalingstekens heb ik nooit gebruikt, behalve in de thrillers die ik onder pseudoniem schreef. Mijn pseudoniem vond dat geen probleem. Ik zelf vind spreektaal erg belangrijk, en als ik met iemand een gesprek heb dan zweven er ook geen aanhalingstekens in de lucht, en ook het “aanhaaltekens-gebaar” maak ik nooit, en ieder ander mens kan die gesprekken prima volgen – meestal. Bovendien maken aanhalingstekens een pagina heel anders, druk, vol streepjes, en vlekjes, arceringen. Die pagina had een prachtige schone prozapagina kunnen zijn.
Lange stukken cursief zijn niet goed te lezen, cursief maakt de lezer ongeduldig en scheel, alles gaat scheef. Ik hou van klein kapitaal, maar als Bukowski dikke hoofdletters schreef dan waren dat gewone dikke kapitalen. Ik hou van de witregels van Cynan Jones in Inham, maar in andere boeken van hem vind ik ze stom, en te veel. Lucht waar geen lucht nodig is, dus luchtledig.
Ik hou niet van stambomen in boeken, ze geven me het idee dat de hele familie behandeld gaat worden, over generaties, en als dat zo is kom ik er wel achter. Plattegrondjes van steden of landen hetzelfde. Ik heb ze niet nodig, mits de tekst voldoende logistiek geeft, zoals George Pelecanos zo goed kan als hij schrijft over zijn Washington. Ik lees graag met Google Maps erbij. Foto’s in prozaboeken hetzelfde laken een pak. Niet nodig, leidt af.
Ik hou ook niet van uitdrukkingen in tekst zoals laken een pak, dat leidt af, want dan wil ik de herkomst weten, en die wordt nooit toegevoegd want dat leidt helemaal af van verhaal en personages, en dus kun je zeggen dat die hele uitdrukking afleidt, en dat is wel weer te gebruiken – wat ik doe in mijn nieuwste roman waarvan ik nu de drukproef lees.
Ik hou erg van de eerste drukproef. Het moment waarop mijn verzameling A4-tjes veranderd is in een werkelijk boek, met de pagina’s kleiner en zo vormgegeven dat het echt een boek is, maar dan alleen nog digitaal. Die pdf is heilig. Proef 1, noem ik hem, want er volgen nog correcties. Ook is zo’n eerste proef heel eng, want er is nog wel wat te corrigeren, maar de roman zelf staat en blijft zo staan. Dat is eng.
Correcties zijn verschrikkelijk. Ik ben er slecht in, ik doe mijn best maar heb er een blinde vlek voor, het kost veel tijd, ik lees nerveus, ik noteer, ik probeer alle foutjes te zien en weet dat me dat nooit zal lukken want de professionele corrector vindt er altijd meer. En dan voel ik me een idioot. Dat ik die simpele foutjes niet gezien heb. Het komt zelden voor dat ik een foutje zag dat de corrector niet zag.
Ik hou van boeken van 32 regels op één pagina, dat zijn dan kleine pockets, geen groot formaat. Mijn nieuwste roman is groot in aantal woorden, groot in opzet, groot in bladzijden, groot in formaat. Pockets tellen 32 tot 34 regels per bladzijde, die roman 36 of 37. Hangt af van de laatste alinea. Ik zoek een pagina van 38 regels. Dat doe ik nu.
Hoe gek kun je zijn van proza, als je door simpelweg te lezen al allerlei voorkeuren ontwikkelt, ideeën over bladspiegel, vormgeving, het gebruik van leestekens, het tellen van woorden en regels. Schrijven en lezen zijn zo geweldig, iedere schrijver heeft deze krankzinnige verbintenissen met taal. Persoonlijk, maf, doordacht, liever niet, toch leuk. Persoonlijk. Boeken zijn mooi. Ik ben zo blij met mijn vak.