Midden op de bushalte stond een jongetje te pissen. Hij was een jaar of vier. Hij had zijn vader, moeder en zijn kleine broertje bij zich. Hij keek mij steeds aan, ook voor hij begon te pissen keek hij me aan. Ik stond in Brabant op de bus te wachten. Er was verder niemand bij de halte. Om ons heen wel overal verkeer, veel vrachtwagens, op de snelweg achter de vangrail zoemden auto’s, af en toe klonk er het iets feller geluid van een motor, maar niemand zag dat jongetje, behalve ik.

Toen ze aan kwamen lopen wist ik meteen: ongein. Ik zag het aan de kleren van de ouders, aan de manier waarop de moeder een sigaret opstak en tegen het hekje naast het bushokje leunde, met een heup naar buiten en een elleboog op de reling. Ik zag het aan de vader die grote basketbalschoenen droeg met losse veters, aan zijn gouden tanden. Ik zag meteen: geen volk van hier.

Het jongetje droeg een grijze trui met opdruk en een joggingbroek. Hij had grote donkere ogen, het oogwit bijna geel. Ze kwamen aanlopen, parkeerden de buggy waar hun jongste in zat bij het bord waarop de vertrektijden van de bus te lezen waren, en vanaf dat moment keek het jongetje me aan. Hij daagde me uit. Ik reageerde niet. Misschien dat hij daardoor bleef kijken, eerst wat vage gebaren maakte met zijn rechterhand, en toen ik nog niet reageerde uiteindelijk zijn broek iets naar beneden trok en begon te pissen.

Ik reageerde nog steeds niet, en dat lijkt heel gek maar het had een reden: zijn vader reageerde ook niet en de moeder bleef leunend staan te roken. Ze zagen wel wat hun zoontje, maar zeiden niks. Dat had ik al gezien toen ze aan kwamen lopen: niemand gaat hier iets zeggen. Deze ouders niet, want opvoeden is niet iets waar ze zich druk om maken, en eventuele andere mensen ook niet. Dat was ik, die ander. Ik zei niks omdat ik door had dat je met deze mensen niet kunt praten. Iets zeggen heeft alleen zin als je een gesprek aan kunt gaan.

Het jongetje kon ook geen gesprek aangaan. Hij had een andere manier van communiceren. Hij bleef naar me kijken tot hij uitgepist was, hees toen zijn broek op en ging tegen zijn moeder aanstaan die hem over zijn bol aaide. Ik was blij dat niemand uit het dorp hier langs was gekomen. Ik ken de reacties van de mensen uit het dorp. Daar bestaat nog een norm, en als die norm overschreden wordt zal er zeker gereageerd worden, ongeacht of de ander tot een gesprek in staat is.

De bus kwam aanrijden. Het gezin nam de dubbele deuren in het midden, met de buggy, waar het jongste jongetje verveeld in hing – zonder riempjes. Er werd plaats gemaakt, mensen schoven naar achteren zodat de vader en moeder bij de buggy konden zitten. Het pisventje bleef oogcontact met me zoeken, zag ik toen ik voorin de bus was gaan zitten. Toen zocht mijn blik de voorruit, de snelweg. Heel af en toe zag ik in de achteruitkijkspiegel boven de chauffeur hoe het gezin als een koninklijk paar met kinderen het land werd doorgereden.

janvanmersbergen