Vorige maand werd er op mijn middelbare school een reünie georganiseerd. Ik ben er niet naartoe gegaan. Het is soms leuk mensen uit een ver verleden te spreken, met sommige medeleerlingen heb ik nog contact, ik zag er nu erg tegenop mijn verhaal van de afgelopen jaren te moeten vertellen. Dat is een verhaal van ziekte, scheiding, allerlei toestanden. Ik kan het niet voor me houden, ik vertel er gemakkelijk over, maar ik bepaal wel graag wie ik het vertel. Oud-klasgenootjes val ik er liever niet mee lastig.
Toch miste ik het gevoel van een reünie. Dus toen ik op social media een aankondiging zag van een middelbare school niet zo heel ver bij mij vandaan, dacht ik: wat als ik daar nou gewoon naartoe ga? De opzet was ongeveer hetzelfde: leerlingen uit alle lichtingen zouden komen. Honderden, misschien wel duizenden mensen.
Het was er inderdaad druk, op het schoolplein al. Het was even zoeken, ik kende het gebouw natuurlijk niet, maar meteen al in de hal zei een vrouw tegen me: Zo lang geleden hè, ik weet de weg ook amper meer.
Ik knikte. Inderdaad. Maar ik weet nog wel dat ik altijd daar in de gang mijn brood at, in de pauze. De vrouw begreep het helemaal. Ze zei dat ze zelf altijd met vriendinnen in de aula zat, die was een trapje af, die kant op.
Ze bleek in een latere periode op die school gezeten te hebben, dus ik zei dat ik maar eens op zoek ging naar mijn oude klas. Veel plezier, zei ze.
In de gang verderop stond iemand achter een tafel met lijsten en stickers. Ik kreeg een sticker waar ik mijn naam op kon schrijven. Die plakte ik op mijn borst, op mijn hart. MAARTEN, stond er. Iedereen had vroeger wel een Maarten in de klas.
Ik zei dat ik in 1983 begonnen was op die school. Het gebouw was wel veranderd. De oud-leerling achter de tafel wees me een trap: Jaren tachtig is boven. Ik bedankte hem en ging de trap op. In verschillende lokalen waren al mensen bij elkaar. Iedereen stond, viel me op. Niemand ging aan de bankjes zitten.
Bij 1983 ging ik naar binnen. Allemaal leeftijdsgenoten. Een vrouw zei me vriendelijk gedag. Maarten, zei ze. Jij bent er ook. Natuurlijk, zei ik. We raakten verzeild in een heel leuk gesprek. De vrouw werkte inmiddels bij de gemeente Zoetermeer. Ze had twee kinderen. Ik vertelde over mijn baan bij een grote organisatie die materiaal levert voor drukkerijen. Papier, zei ze. Dat klopt, zei ik, maar vergeet vooral de lijm niet, anders valt alles uit elkaar!
Ze lachte luid. Nog steeds zo grappig, zei ze. Een man kwam bij ons staan, schudde me de hand. Op zijn naambordje stond te lezen dat hij Sjors heette. Hij vroeg me waar ik nu woonde. Haarlem, zei ik, want ja, die huizenprijzen in Amsterdam. Daar kon hij over meepraten. Gelukkig, want op een reünie waar je niemand kent is het heel fijn dat er ontzettend veel onderwerpen zijn waar iedereen over mee kan praten. Kinderen, een baan, een hobby. Dus ik vroeg Sjors naar zijn hobby.
Sjors zei dat hij hield van vogels spotten. Dat is zo leuk, zei de vrouw. Ik knikte. Dat was leuk, maar ik hield meer van kitesurfen. Daarom hadden we ook voor Haarlem gekozen, dan was je zo bij de kust. Ik vertelde over het materiaal en de bus die ik speciaal daarvoor had omgebouwd, met kasten aan de zijkanten. Veel touwen, gespen, het doek, een speciaal pak, een board. Laatst had ik in IJmuiden mannen op leeftijd op het strand gezien met die spullen. Honderden. Het strand zag eruit als een grote midlifecrisis.
Later sprak ik nog een man die bij een bank werkte. Met hem had ik in het schoolvoetbalteam gezeten, dacht hij. Hij vroeg: Weet je nog dat we de halve finale speelden tegen het Vanderhoof? Met die penalty? vroeg ik. Nee, met dat buitenspeldoelpunt. O, zei ik dan was die penalty in een andere wedstrijd.
Een vrouw keek me een tijdje aan en vroeg of ik degene was die in het examenjaar verkering met een vriendin van haar had gehad. Die kon helaas vandaag niet komen. Nee, zei ik, ik was met Liesbeth, die zat een jaar onder ons. Die blonde, weet je wel. Een man die erbij stond zei: Liesbeth van Akker? Die ken ik wel, die spreek ik nog regelmatig.
Dat soort gesprekken zijn heerlijk. Ik kan iedere fictieschrijver aanraden af en toe een reünie te bezoeken, zo maar ergens in het land. Het maken van een fictief verhaal is leuk maar ergens ook veilig. Het scheppen van een compleet fictief verleden en dat terplekke delen met mensen die zonder het te weten personages worden in dat fictieve verhaal is erg vermakelijk.
Er was koffie in de klas en later was er een borrel, beneden in de aula, het trapje af. Veel van mijn oud-klasgenootjes bleven lang hangen. Een man vertelde over een avond in een café in Rotterdam, hij was ervan overtuigd dat ik daar bij was, en bij alles wat ik verzon knikte hij. Iedereen luisterde naar ons verhaal. Het was een wilde avond geweest, we hadden een heel rugbyteam onder tafel gezopen. Vijftien van die reuzen. Hij straalde van trots.