Uitgeverij de Bezige Bij was jarig. Tachtig. De statige voordeur stond open, de hal was overvol, veel bekenden. Ik kwam van een lezing in het zuiden van het land. De mensen bij de deur, de directie, heette me welkom, en een man zei: Boven kun je je spullen kwijt, hier hebben we een drankje.
Boven was een kantoor ingericht als garderobe. In het trappenhuis trof ik Gijs Wilbrink die altijd ontzettend aardig is, en een van de Chabot-broertjes. Maurits, de langste. Dit soort borrels zijn als een reünie: allemaal schrijvers die je niet iedere dag tegenkomt, die net buiten mijn kroegcircuit vallen, die wel allemaal met hetzelfde bezig zijn: boeken maken.
Er waren een paar sportschrijvers, Nando Boers en Arthur van den Boogaard. Met de eerste deel ik de liefde voor een zanger die we precies twee dagen later zouden zien spelen, wat ook gebeurde. Later kwamen Joris van Casteren en Robert Vuijsje er bij staan, en volgens mij stond Édouard Louis achter de bar. Hij zei opvallend weinig en leek precies op de Franse successchrijver. In ieder geval nam ik mijn 0.0 een en bedankte ik hem met: Merci. Bijzonder leuke zet van de Bezige Bij: de grootste internationale naam stond gewoon drankjes te schenken.
Wat is dat nou? vroeg de publiciteitsmedewerker die eerder bij de uitgeverij werkte waar ik tien romans uitgegeven heb en ook bij het Singel-concern, waar ik een non-fictieboek publiceerde. Ik vertelde haar dat ik overgestapt was naar een andere uitgeverij. Die vraag had ik verwacht, op deze plek. Ik vertelde haar hoe het allemaal zo gekomen was. Ze zei: Maar waarom niet naar hier?
Later op de avond kwam ik een redacteur tegen die drie romans met me werkte, lang geleden, en hij stelde dezelfde vraag: Waarom niet naar ons? Leuke vraag, vleiend, maar vooral een vraag die ingegeven is vanuit alleen deze uitgeverij. Het verhaal is niet dat ik naar een andere uitgeverij ga, het verhaal is dat ik niet naar deze uitgeverij ben gegaan. Dat is eigen aan uitgeverijen. Iedereen in deze kleine wereld kent elkaar, en toch opereert iedere uitgeverij vanuit iets wat tegenwoordig een bubbel genoemd wordt, en wat in mijn Brabantse dorpje een andere naam heeft: oogkleppen.
Beetje gechargeerd, maar uitgeverijen zijn vooral met hun eigen boeken bezig, met hun eigen schrijvers. Natuurlijk volgen ze de collega’s of concurrenten, ze kunnen moeilijk hun eigen positie bepalen binnen de rest van het wereldje. Iedere uitgeverij is uiterst serieus bezig, met de eigen bezigheden. Bij een uitgeverij hoor je altijd hoe goed het daar gaat, en hoe andere uitgeverijen worstelen. Als je echt wilt horen hoe het gaat, loop dan een paar deuren verderop naar binnen.
De Bezige Bij heeft een lange, bewogen geschiedenis. Dat kwam uitgebreid terug in de toespraken. Het afgelopen jaar vocht de Bezige Bij voor een zelfstandige positie binnen het concern waartoe de uitgeverij behoort, dat werd kort aangestipt en met gejuich ontvangen. Dat is de weg van de toekomst, toch ging het vooral over het verleden. Dat is mijn gevoel bij de Bezige Bij. De toekomst is onzeker, dus is terugkijken veiliger.
Op deze avond zei ik daar niks over, het was feest, maar het meest sprekende voorbeeld in de toespraak was dat van een van de eerste Vlaamse auteurs die een feest van de uitgeverij had gemist en daarover schreef met Geert Lubberhuizen, de oprichter van de Bezige Bij. Het ging over Hugo Claus. Hij schreef Lubberhuizen dat hij weldegelijk op het feest was. Het plukje schaamhaar dat in de hoek dwarrelde, dat was hij.
Nu dwarrelden er ook bij deze tachtigste verjaardag talloze plukjes schaamhaar over het parket, moeilijk te traceren van wie afkomstig, het verhaal van Claus was al zo’n zestig jaar oud. Lubberhuizen ging met pensioen toen ik nog niet eens naar de middelbare school ging. Nog steeds keek de beste man toe, een foto bij de ingang. Het verleden voelt hier groter dan het heden.
Ik ben altijd een beetje bang geweest voor dat gewichtige verleden van deze uitgeverij. Grote namen, als dino’s die niet meer bestaan, maar wel nog steeds de waarde van de uitgeverij bepalen. Ik rilde ervan. Mijn blik is vooruit. Wat wordt er nu gemaakt? Welke knallers worden er nu gelanceerd, welke kleine pareltjes? Met de redactie van de Revisor ben ik een aantal jaar verbonden geweest aan de Bezige Bij, en in die periode werden er vrijwel geen debutanten, die bij ieder nieuw tijdschriftnummer op te rapen waren, de uitgeverij in geloodst. Oud versus nieuw, en de weegschaal slaat door naar oud.
Iets meer dan een jaar geleden stond ik bij een boekpresentatie, een boek van de Bij. De redacteur die de schrijfster begeleid had was niet aanwezig, die was net de laan uit gestuurd, met een paar anderen. Daar hoorde je op deze feestavond niemand over, behalve dat de tijden soms best zwaar zijn. Dat dwarrelde ook langs de plinten, als een plukje schaamhaar: de onzekerheid van dit bedrijf voor de komende jaren.
Twee schrijvers, Tonnus Oosterhoff en Leo Pleysier, allebei al in de zeventig, diepten voor ze tot de conclusie kwamen dat redacteuren tegenwoordig amper tijd hebben om te lezen, bij welke uitgeverij dan ook, verhalen op. Het was al wat later op de avond. Leo vertelde dat er ooit een redacteur bij hem op bezoek kwam die een hond mee had genomen. Ze kwam zijn boek doornemen, bij hem thuis. Ze zei tegen de hond: Ga maar onder de tafel liggen. Leo zelf werd niks gevraagd.
Al die dingen zijn ontzettend veranderd, redactie is veranderd, uitgeven is veranderd. Niet alleen ten slechte. Het uitgeeftempo is enorm omhooggegaan, de dynamiek is anders, de markt is anders, het aanbod aan boeken is enorm. Niet alleen overleden schrijvers en schrijvers die al ruim twintig jaar meelopen, waar ik zelf ook bij hoor, zijn interessant. Nieuw werk telt. Ik vroeg me de hele avond af hoeveel Nederlandse debuten er het komende voorjaar bij de Bezige Bij verschijnen. Thuis zocht ik dat op.
Een redacteur van Cargo vertelde ik over mijn overstap, maar ook direct over een thriller van een schrijver die ik nu begeleid. Daar wilde hij meer van weten, oprechte interesse. Dat is werkelijk waardevol. Vooral nieuw werk doet ertoe. Ik nam me voor hem te mailen, en dat zal ik doen, maar ik voel tegelijkertijd dat ik binnen deze cluster aan uitgeverijen een gesprek over een heruitgave van De geruchten van Hugo Claus, in 2026 dertig jaar oud, kansrijker is dan een thriller van een onbekende nieuwe schrijver. Dat gevoel is beklemmend.
Er zijn ook uitgevers die zichzelf al belangrijk vinden zonder dat nieuw werk de kans heeft gehad oud te worden. Met Oscar van Gelderen, voorheen uitgever, runt nu zijn management, sprak ik over zo’n kleine jonge uitgeverij. Die uitgeefster oreert over alles wat ze doet in superlatieven. Ieder boek is geweldig belangrijk, iedere vertaling is briljant, iedere uitgave zal een revolutie ontketenen, zal zowel de Nederlandse als internationale literatuur veranderen, zal de hele maatschappij doen omwentelen. Oscar kan heel goed de boekenmarkt inschatten en weet precies wat de posities van uitgeverijen zijn. Over deze uitgeverij zei hij maar één woord: voetnoot.
Nu was het wel echt een feestelijke avond, dus de uitgeefperikelen laat ik verder varen. Ik maakte kennis met Joost Conijn, die in gesprek was met Peter Terrin (die in januari met een nieuw boek komt waar ik erg naar uitkijk). Joost Conijn is een kunstenaar die zelf een vliegtuig bouwde en ermee naar Afrika vloog, die een auto van hout maakte die ook op hout rijdt. Met een kachel. Recent nog fietste hij de Ronde van Senegal. De volgende dag liet ik mijn zoontje van acht filmpjes zien over dat vliegtuig en die auto. Mijn zoontje vroeg: Hoe komt hij aan al die materialen? Dat vond ik een goeie vraag.
Joost vertelde dat hij graag iets doet wat hij niet kan. Een vliegtuig bouwen, gaan vliegen, reizen in een houten auto. Dat avontuur trekt mij niet, ik word direct bang. Wat wel hetzelfde is: vooruit gaan! Iets maken, en gaan. Joost zei dat juist het overwinnen van die angst het leven is dat hij wil leiden. Voor mij is het maken van boeken angstig genoeg. Ik kan dat alleen als er een vooruitzicht is, geen verlammende blik terug.
Het was een prima feest, dat zeker. Er lag confetti op de trap. Ik had iedereen gesproken die ik wilde spreken, handjes geschud, en met Peter Terrin raakte ik verzeild in een gesprek dat heel kort ging over onze nieuwe boeken, daarna ging het over de wegen die onze kinderen inslaan. Zelfde generatie. Twintig jaar terug stonden we samen op een foto: de schrijvers van de toekomst. Nu spraken we over kinderen die volwassen worden, die fanatiek sporten, de toekomst.