Bij het begeleiden van schrijvers is het erg belangrijk de juiste toon te vinden zodat redactionele opmerkingen de schrijver niet ontmoedigen maar eerder aanmoedigen om de weg naar een sterk verbeterd manuscript in te slaan. Daarnaast is het vaak vanaf het eerste mailcontact zaak een andere kant van het schrijven minder prominent te maken: de wens te publiceren. Dat zijn twee verschillende wegen.

Het eerste is het schrijven zelf, inzicht krijgen in wat voor manuscript je nu eigenlijk hebt liggen. Bepaalde vertelkeuzes pakken soms heel slecht uit voor de lezer. Laatst redigeerde ik een manuscript waarin een verteller terugkijkt op zijn jeugd, op een verbroken vriendschap. Hij vertelt alles in de verleden tijd, weet dus wat er allemaal gebeurd is, en onderzoekt in het heden als het ware die gebeurtenissen met de blik van een volwassene. Duidelijke opzet, maar als er lange passages tussendoor verteld worden die een soort geschiedenislessen zijn die niet zo zeer over de jongen en die vriendschap gaan, veel meer over het verval van een stad, dan wil de lezer wel graag weten wat het verband tussen die twee delen is. En dat was nergens uit op te maken.

Nu probeerde ik uit te leggen wat het effect is van die keuzes. Wat de sterke punten zijn van het achteraf vertellen, dat het ook in die vorm nodig is echte scènes te maken zodat de lezer niet alleen rationeel bediend wordt maar ook voor zich kan zien wat er in die jeugd allemaal gebeurde, en vooral dat de andere historische verhalen – onder andere over de bouwstijl van een deel van de stad die momenteel niet meer zo in zwang is, wel informatief zijn en vlot geschreven, maar dat de leuke jeugdige hoofdpersoon steeds door die bouwkundige verhalen weggedrukt wordt. Als hij nou later architect blijkt te zijn geworden, dan begrijp ik het. Of liefhebber van Berlage en Cuypers, of als zijn vader een mislukt bouwmeester blijkt te zijn die het gezin naar de armoede heeft gedreven met zijn waanzinnige projecten. Je ziet, ik ging op zoek naar een link, en die was er niet.

Gelukkig begreep de schrijver mijn opmerkingen. Hij ging ermee aan de slag en gooide in een week of vier het complete manuscript om, gaf meteen op de eerste bladzijde aan wat de rol was van architectuur in het gezin waar de verteller opgroeide, en iedere alinea daarna was volkomen te begrijpen. Dat vervolgens teruglezen is geweldig, niet omdat ik mijn gelijk wil halen maar omdat deze schrijver zich volledig in wil zetten een manuscript af te leveren dat zo goed is dat lezers er in ieder geval niet door in verwarring raken. Nu kan verwarring een prima leeservaring zijn, als een lezer niet begrijpt waar een verhaal over gaat dan neemt-ie het moeilijk aan, en zelfs voor verwarring is het prettig wanneer die verwarring aannemelijk is.

Die betreffende schrijver had in zijn mails op geen enkel moment gesproken over het publiceren van dit boek. eerst wilde hij eraan werken. Een andere schrijver vroeg me al in haar eerste mailtje of ik kon helpen ‘bij het maken van een publiceerbare roman’. Dat wilde ik wel, ik wilde liever werken aan een verbeterde tweede versie van de eerste versie van haar manuscript. Dat ene zinnetje in haar mail vroeg van mij allereerst om bij haar de focus te verleggen naar het werken aan de tekst in plaats van naar het glorieuze moment waarop ze haar boek in handen heeft. Dat wil iedereen, het gaat echter in stapjes. De grootste stap is het schrijven en herschrijven zelf, het laatste hobbeltje is publiceren.

Bij die schrijver gaf ik aan dat er aan de tekst nog wel het een en ander kon gebeuren: minder expliciete passages die de psychische ziekte waar het verhaal over ging eindeloos verduidelijken, een iets actievere houding van de hoofdpersoon en verteller die vrijwel in iedere opening van ieder hoofdstuk wakker wordt en vervolgens in bed blijft nadenken over haar aandoening, en een duidelijk overzicht van de tijdsvlakken van voor en na de ziekte. Het gevaar was – en dat gevaar is groter als schrijvers vooral denken aan publiceren, publiceren, publiceren – dat ze even gauw wat kort zou schrappen van de uitleg en snel toe zou voegen aan de scènes in bed. Dat deed ze niet. Ze haalde werkelijk al die scènes eruit, gaf haar verteller een volkomen begrijpelijke richting door haar een wandeling van weken te laten maken door een bergachtig gebied, met dus een helder doe, en ook voldoende tijd om te vertellen over haar ziekte.

Nu ligt er een manscript dat uitgestuurd kan gaan worden zonder dat zij me vraagt of dat al zo ver is. Ze wil namelijk eerst de huidige versie nogmaals aanscherpen. Ze heeft het helemaal te pakken: de wil om zo’n verhaal helemaal naar je hand te zetten, binnen alle mogelijkheden en beperkingen die jij als schrijver hebt, om uiteindelijk iets te kunnen laten lezen dat door iedere redacteur geaccepteerd zal worden. Ik heb het haar nog niet gezegd, maar om dit boek gaan uitgevers vechten.

janvanmersbergen