Eergister mijmerde ik hier over schrijven, over de vreemde kwetsbaarheid ervan, en de veranderingen die er altijd zullen komen. Gister zat ik een lange dag in het OLVG op de behandelkamer van oncologie, waar ik weinig anders doe dan gezelschap zijn, dat allereerst, kopjes thee voor mijn vriendin halen en koffie voor mezelf, een beetje praten en soms juist stil zijn als zij haar ogen sluit en achterover in de stoel leunt om de meest directe bijwerking van de chemo’s die ze toegediend krijgt – sufheid – te kunnen behappen.
Onwaarschijnlijk sterk hoe ze dit doet, het eerste deel van de achtste sessie van de in totaal negen behandelingen, met de focus van een commando die een opdracht heeft en die bij het ontvangen van die opdracht (hier een landkaart, we zijn nu op punt A, ga naar punt B) even knikt en vertrekt en aan alles laat zien: ik ga deze opdracht uitvoeren, ik ga naar punt B, ongeacht wat ik allemaal tegenkom, hoe zwaar het is, en wat er daar aan het einde bij punt B allemaal precies gebeuren zal.
Ik zit naast haar. Ik kijk toe. Ik zie volharding, een gevecht met de tijd en onzekerheid, kalmte en tegenzin en vooral hoop.
De afgelopen zeven maanden heb ik overal waar ik kwam verteld over haar kuren en wat er allemaal bij komt kijken. Meestal zijn de reacties heel lief, soms is er vooral schrik, soms weten mensen zich geen raad en lopen ze weg, moeten ze even gauw iets anders doen. Het meest bijzondere gesprek was met een sympathieke vormgever op een uitgeeffeest – een uitgeverij bestond tien jaar. Ik vertelde van mijn vriendin en hij zei: Heb ik ook gehad. Daar ben ik ook geweest, in dat ziekenhuis. Ik had zaadbalkanker.
Ik vroeg hem wanneer dat was. Hij zei: In 2003.
Ik zei: Dan zat je waarschijnlijk bij dokter Die-en-die.
Hij keek me aan, ja het klopte. Die dokter inderdaad, brilletje, toen al grijs, heel vriendelijk en daadkrachtig.
Ik zei: Dat jaar liep ik ook bij die oncoloog. Precies in 2003, voor dezelfde aandoening, toen mijn oudste zoon net was geboren. Die oncoloog zei tegen me: De komende maanden hou ik je van de straat, want je zult hier heel vaak komen.
De vormgever had eenzelfde ervaring, en we raakten verzeild in een heel vrolijk gesprek over onze behandeling in dat ziekenhuis, allebei op een andere manier maar met gedeelde waarden en precies die focus. Mensen die ons zagen staan op de gang van de uitgeverij, we stonden vlak voor de wc’s, dachten dat we gewoon een amicaal gesprek hadden, en als ze vroegen wat er zo leuk en grappig was, zeiden we: We hebben net ontdekt dat we dezelfde kanker hebben gehad! Of: We delen een oncoloog, te gek hè.
Vorige week zat mijn vriendin te wachten voor een afspraak met haar oncoloog, ongeveer de tiende afspraak, heel vroeg in het ziekenhuis aan de oostkant van de stad. Ik ging met haar mee. In de gang zagen we haar oncoloog al heen en weer schuifelen, en vlak voor ze naar binnen geroepen werd had hij even een gesprekje met een man die iets grijzer geworden was, hetzelfde brilletje, hetzelfde postuur. Ik zei tegen mijn vriendin: Dat is de mijne. Hij werkt hier nog steeds!
Ik durfde hun gesprek niet te verstoren, en bovendien zou het een beetje raar zijn om er heen te lopen en net zoals bij dat uitgeeffeest heel een gesprek aan te knopen, er zaten allerlei patiënten te wachten en de sfeer is er altijd wat bedrukt, dus de artsen verdwenen weer en mijn vriendin kreeg haar gesprek en aan het einde daarvan vroeg ik toch aan haar oncoloog of het klopte, of dat echt mijn arts was. De man knikte, klopt.
Ik zei: Doe hem de groeten. Van de lichting 2003.