Die week in Duitsland raasden er ’s nachts allerlei dromen door mijn hoofd. Ze speelden alle drie in Amsterdam. Drie stuks herinner ik me nog goed.
Allereerst bevond ik me op een adres waar ik jaren woonde: Stadhouderskade 60a. Het huis van mijn ex. Ik leerde haar daar kennen, in dat pand, woonde daar een jaar of zeven. Het was een vervallen pand. Het lekte. Schimmel aan de muren. Goedkoop, gaar, kansrijk. Op een gegeven moment verhuisde de benedenbuurman, een acteur die twee jaar terug bij mijn boekpresentatie nog voorlas, en de vrijgekomen etage konden we jarenlang gebruiken, tot een vastgoedcluster het pand kocht. Waar het in de droom om ging: mijn ex gebruikte de etage als atelier en verzamelde veel spullen. Ik maakte een zolder, een kinderkamer, en een opslag in dat atelier. Ik ruimde op, maakte een stellingkast, nog een kast, er bleven spullen bij komen. De vloer lag vol, de troep kroop tegen de muren op. In de droom bouwde ik tientallen kasten, maar ze konden de toevoer aan spullen niet aan. Ik werd bedolven. Maar die verzamelwoede van mijn ex, faciliteerde ik die niet met mijn opruimdrift? Met die vraag werd ik wakker.
Twee dagen later stond ik op een brug over een gracht en moest ik voorlezen. Dat gebeurt wel vaker, en voorlezen vind ik heel leuk. Nu las ik geen tekst voor maar een foto. Ik beschreef die eerste foto. Ik moest erg hard voorlezen, echt roepen, want het publiek stond aan de overkant van de gracht. Op de foto stonden huizen tegenover de Stopera in Amsterdam. Het was echt een performance. Ik verzon er van alles bij. Complete verhalen. Het was belachelijk. Het was ook erg leuk, want de mensen joelden als bij het Prinsengrachtconcert. Honderden uitgelaten mensen, op kleedjes, met glazen witte wijn. Ik bleef maar foto’s voorlezen. Ik was buiten adem. Soms heb ik ideeën over optredens en samenwerking met muzikanten en zo, deze droom was een reflectie daarop. Ik werd wakker en dacht: ik schrijf alleen nog boeken, ik ga nooit meer voorlezen. Die gedachte zette ik meteen weer van me af, maar ik denk wel na over hoe ik wil optreden.
De laatste droom was gewoon in ons eigen huis in Amsterdam, waar we inmiddels ruim zeven jaar wonen. Dat huis verandert omdat kinderen veranderen. Mijn oudste zoon werkt thuis en heeft deze zomer in zijn kamer een studio gebouwd. Mijn dochter gaat studeren en heeft een kamer gevonden. Haar kamer bij ons houdt ze, maar wordt straks wel anders gebruikt. Ik schat bijvoorbeeld in dat de kledingkast van mijn oudste zoon daar handig kan staan. Dat soort schuiven. Ruimte maken. Ik droomde dat het huis heel stil was. In Duitsland was het ’s nachts ook zo stil. We reden een keer ’s avonds terug naar het vakantiehuisje, van vrienden vandaan. Het was tien uur en donker, maar zo stil, het leek middenin de nacht. Alles verlaten. Het huis in Amsterdam wordt ook zo stil, in ieder geval de bovenste verdieping waar de oudste twee kinderen, inmiddels allebei boven de 18, hun plekje hebben, en dat benauwde me, in die droom. Hoe gaat dat de komende jaren?
Dromen hebben waarde als ze de juiste vragen oproepen. Zelden denk ik nog aan de Stadhouderskade. Ik heb een wild plan voor optredens. Mijn dochter meldde dat ze lid is geworden van een roeivereniging – niks stilte. De stilte van een leeg huis is een angst. Groeien, ontwikkeling, stappen nemen, durven, oud worden; dat is wakker worden. Jezelf leren kennen. Dromen.