We gingen met de auto naar het ziekenhuis, voor de achtste keer bestraling, van de vijftien. We gingen met de auto om het verschil te kunnen merken met de andere keren, toen we met de fiets waren gegaan. Bestraling lijkt snel en relatief onschuldig, mijn vriendin is wel moe de laatste week. Nu weet je nooit precies waar dat van komt: de behandeling, een infuus van de week ervoor, inspanning, sporten, de bestraling, een combinatie. Wie weet ging dit vandaag makkelijker.
Nu rij ik zelf geen auto, dus ik reed mee. Het eerste stuk was een stuk gemakkelijker. Geen drie kilometer fietsen, maar gewoon zitten. Qua tijd scheelt het niet zo veel. Met de fiets is het iets meer dan tien minuten, met de auto acht. Eer je bij ons op de doorgaande weg zit heb je de halve buurt gezien. Maar goed, het ging allemaal soepel en relaxed, tot we moesten parkeren.
Buiten was een enorme parkeerplek, maar alleen parkeerplaatsen voor mensen met rolstoelen. Verderop was nog een parkeerplaats, maar daarvan was de ingang verstopt. De enige optie was de parkeergarage, van vier verdiepingen. Er waren drie slagbomen, er reden al een paar auto’s naar binnen. Er kwam geen auto naar buiten. We sloten aan, draaiden het gebouw in en begonnen te zoeken.
Beneden konden we vergeten. Die auto’s staan hier altijd, zo voelt het. Op de eerste verdieping waren ook alle plekken bezet. De auto voor ons reed overal langs, en die was natuurlijk op zoek naar hetzelfde, we hoefden alleen die auto te volgen en als die een plekje had gevonden dan konden wij het plekje daarna innemen.
Op de tweede ook niks, alleen het geluid van piepende banden over dat typische parkeergaragewegdek. Ik vind autorijden niet erg, het kan juist handig zijn, maar de logistiek van parkeren vind ik vreselijk. Ik dacht aan de fietsenstalling, waar iedere dag zo’n twintig fietsen staan. Waar altijd plek is. Vlakbij de ingang.
Pas op de derde verdieping waren helemaal achteraan een paar plaatsen vrij. Daar zetten we de auto neer, en we daalden de trappen af in een houten trappenhuis. Ik denk dat we zeker vijfentwintig minuten onderweg zijn geweest. Dat is de uitkomst van het gemak dat het gros van de mensen kiest. Het gemak van even een kort ritje in de auto, met daarbij nooit dit parkeren in je hoofd als je instapt. Dat doemt altijd pas op als je er bent.
Het gemak staat voor het uitwissen van eventueel ander ongemak. Dat maakt het vermoeiend. Daarom ben ik zo verkocht aan mijn fiets. Die kun je op sommige stations ook niet kwijt, maar daar is altijd vlot iets op gevonden. Ik hoef in ieder geval niet moe te worden van het rondjes draaien door een parkeergarage.
Het was nog best ver lopen naar de hoofdingang. Ik keek naar de fietsenstalling. Ik ga steeds mee naar het ziekenhuis, en om nou de volgende keer mijn vriendin met de auto te laten gaan en er zelf een kwartier later achteraan te fietsen leek me ook een beetje vreemd, maar ik hoop wel dat ze de vermoeidheid die deze parkeergarage opleverde meeneemt in haar keuze van vervoer, de volgende keer.