Ik was terug op mijn middelbare school in Gorinchem, niet als oud-leerling maar als schrijver om met zes groepen 4havo te praten over schrijven. Het werden mooie uurtjes, verdeeld over twee dagen, met jongeren die geen lezers zijn, dat wist ik vooraf, maar die wel geïnteresseerd zijn in hoe een man als ik schrijver is geworden, en hoe ik mijn boeken maak. Geen interesse vanuit het schrijven of lezen zelf, wel een open gesprek met leerlingen.
De leerlingen moesten vragen voorbereiden. Dat hadden ze braaf gedaan. Die vragen waren een mooie kapstok voor mijn verhaal. Uiteindelijk vertel ik wel hoe ik tot mijn boeken kom en hoe schrijven in mijn hoofd werkt, de opzet om de leerlingen vanuit hun eigen beleving eerst vragen te laten stellen pakte goed uit: Hoe kwam u op het idee boeken te gaan schrijven? Heeft u ooit een writer’s block gehad? Hoe verzint u de titels van uw boeken? Hoeveel verdient u met schrijven? Hoe verzint u een verhaal?
Ik vertelde dat ik niet veel verzin, ik kijk om me heen. Op de tweede ochtend regende het, en het was ijskoud. Eén graad boven nul. Toen ik met de bus in Gorcum aankwam zag ik op de dijk naar de stad tientallen fietsers, allemaal scholieren die net als ik het eerste uur moesten beginnen. De meeste fietsers hadden achterop een tas met daaromheen een plastic tas, tegen de regen. In Amsterdam zie je dat zelden, daar pak je de tram als het een beetje begint te druppen. In dit rivierengebied rijden amper nog streekbussen, en buiten dat, de jeugd stapt gewoon op de fiets, door de natte kou, met bescherming voor de rugzak of schooltas. Ik vertelde 4havo dat als ik een stukje zou moeten schrijven over deze dag, die plastic zakken er zeker in zouden zitten.
Ik was weer helemaal thuis. Ik zag de scholieren peddelen op hun fietsjes en even later zaten er twintig scholieren voor me die vragen stelden, vragen die ik ook gehad zou hebben toen ik als zestienjarige een schrijver in de klas had gehad. En toen ik bij de school aankwam, netjes bij het station opgehaald door een docent, zag ik een tractor het parkeerterrein oprijden. De docent zei: ‘Dat is een leerling.’ Toen was ik helemaal thuis. In mijn tijd reden er veel Honda MT’s rond, tegenwoordig wat fatbikes, maar die tractor was er nu nog steeds.
Ook de muziek in de bus bracht me naar huis. De eerste buschauffeur, op de heenweg op maandag, had een radiozender opstaan met hits uit de sixties en seventies. Hij zong ieder liedje mee. Hij had een bromstem, en de muziek was een beetje belegen maar wel melodieus en de chauffeur gezellig. De chauffeur op de terugweg op maandag koos Radio Veronica, opgewekte knalmuziek. Dat had meer tempo, de bus reed er sneller door.
Toen ik dinsdagmiddag terug naar Utrecht reed klonk er Hollandse muziek. Bijna in ieder liedje klonk een accordeon. ‘Laat mij maar leven hoe ik leven wil. Ik heb het altijd zo gedaan. Wat ze ook zeggen doet me even niet veel. Trek me van niemand meer wat aan.’ Allemaal liedjes over dromen, verliefdheid, vrijheid. Ontsnappen aan dit leven van werken en zorgen, dromen van een drankje in de zon. Hollandse stemmen met Spaanse klanken. De chauffeur had een boom in zijn hals getatoeëerd.
De vierde chauffeur, van dinsdagochtend, had geen radio aan. Hij keek heel nors.